Op 30 april van dat jaar beleende Hendrik van Borculo, als Burggraaf van Coevorden vertegenwoordiger van de landsheer, de bisschop van Utrecht, Rudolf van Echten met het eeuwig recht om de grove en smalle tienden te heffen op Echtenerefene (Koekange) en in Suthwalda. De grove tiende had betrekking op graangewassen als rogge, haver en gerst, en boekweit, de smalle tiende werd geheven op gewassen als peulvruchten, wortelen, knollen en hop.
De inning van deze belastingen gebeurde eerst in natura, waarbij de tiendheer letterlijk een tiende deel van de oogst op de velden ging ophalen. Later werd de inning verpacht en kon ook in geld worden betaald. De tienden vormden een zware last. Toen de boeren van Steenbergen en Ten Arlo in de 17e eeuw hun venen afgroeven, kochten zij van de eerste opbrengst van de turf de tienden af. De inwoners van de andere buurschappen deden dat 100 jaar later.
Waarom Hendrik van Borculo de Van Echtens het recht gaf om tienden te heffen in Suthwalda is onbekend. Verondersteld wordt dat de Utrechtse bisschop zijn gezag in deze streek wilde versterken. De Heren van Ruinen, die van de bisschop van Utrecht onder andere zeven hoeven in Suthwalda in leen hadden gekregen, zouden zich weinig meer van het oppergezag van de bisschop hebben aangetrokken. Door de Van Echtens meer aan zich te binden, zou dan de macht en invloed van de heren Van Ruinen ingeperkt kunnen worden. Vanuit Ruinen gezien zou het dan gaan om Suthwalda’.